Mijn schrijven begint met een knobbeltje. Het is augustus 2014 en ik zit op de zolder van de reisorganisatie waar ik op dat moment werk als interim marketingmanager. De zomerhitte zindert, het is met moeite uit te houden daar vlak onder het dak. Ik wrijf argeloos langs mijn hals om te proberen mezelf te verlossen van de klamheid die me omringt. Daar voel ik hem, of zal het een haar zijn, voor het eerst. Een knobbeltje ter grootte van een kleine knikker. Die zat er nooit eerder besef ik meteen. Er gaan verder geen alarmbellen af, ik ben tenslotte gezond, heb geen klachten. En bovendien is de hitte zorgwekkender. Hoe kom ik deze dag door? Ik ga verder met mijn werk en vergeet wat ik heb gevoeld.
Een week of zes later, gek genoeg weet ik nog dat het 6 weken waren, maar heb ik geen verdere sterke herinnering aan dat moment, wrijf ik weer zonder nadenken langs mijn nek en over mijn schouders. Het knobbeltje blijkt er nog steeds te zitten. Oh ja, jij. Dit keer besluit ik die avond in bed toch maar eens te Googlen. Er verschijnt een aantal mogelijke onschuldige oorzaken. Maar ook gelijk iets verontrustends. De volgende ochtend maak ik voor de zekerheid toch maar een afspraak met de huisarts.
In maart 2015 deed ik deze post op Facebook.
Ik had de maanden ervoor met mijn kanker in de luwte geleefd, maar nu voelde ik behoefte aan meer openheid. Voor mezelf en voor de mensen die het zo lastig vonden om het gesprek met me aan te gaan als ze me zagen.
Als ik mijn woorden van toen teruglees, voel ik gelijk weer het vertrouwen wat ik op dat moment had. De chemo’s waren achter de rug. Vier keer 4 zakken vloeistof met hoogst ingewikkelde namen waren de weken ervoor mijn lichaam ingedruppeld. Chemo die, bleek de dag na de Facebook post, in een sneltreinvaart de kanker mijn lijf had uitgejaagd, maar die ook mijn lichaam en geest in een onvoorstelbaar tempo hadden afgebroken. Ik was allejezus blij dat ik niet nog een ronde hoefde. En was in mijn hoofd al bezig met de weg omhoog.
Alleen kwam die niet.
Ik proostte op de schone scan en was opgelucht, maar een echte feeststemming bleef uit. Ik was te moe, had nog te veel pijn. En bovendien lag mijn leven overhoop: de dood had me zo direct in de ogen gekeken dat ik op een diep niveau met mijn eigen vergankelijkheid was geconfronteerd. En dat had wat met me gedaan. Het leven was aan me voorbijgeflitst en wat ik had gezien had me niet gelukkig gemaakt. Ik wist dat ik dingen - en mezelf - moest veranderen wilde ik ooit, hopelijk in de verre toekomst, mijn leven in vrede kunnen afsluiten. Er leek me niks ergers dan een onvoldaan eind.
Een helderdere wake-up call kun je niet krijgen. Je zou verwachten, of beter gezegd ik verwachtte, dat het doorzetten van die veranderingen daardoor relatief eenvoudig was. Maar dat bleek niet zo, in tegendeel. Ik wist waar ik heen wilde, maar kon het oude toch niet loslaten. En de emoties die loskwamen in dit proces waren groot, te groot voor mijn nog verzwakte lijf en vermoeide geest. Ik verloor steeds meer grip en werd somber. Ik vroeg om hulp, maar de juiste kreeg ik niet.
Na lang ploeteren gebeurde uiteindelijk het ergste wat me ooit is overkomen. In een koude nacht in maart, terwijl ik slaap, knapt er iets in mij. Als ik wakker word weet ik nog voor ik mijn ogen open dat het rigoureus mis is. Ik ben die nacht een grenzeloze diepte ingestort. Een paar weken later, anderhalf jaar na mijn kankerdiagnose, lig ik languit op de vloer. Mijn hele wezen, mijn hele lichaam doordrenkt met psychisch lijden. Niets is nog wat het ooit was. Ikzelf niet, mijn leven niet, de wereld om mij heen niet. Er is immense angst. Om alles. En er is ondraaglijke zielenpijn. Continu.
Daar op die vloer voelen alle vezels, alle cellen in mijn lijf dat mijn leven voorbij is. Ik ben kapot. Het is over. Dat was geen zelfbeklag. Dat was zoals het was. En toch, opeens terwijl ik daar lig, ik weet het nog precies, in een nanoseconde wanneer het zwart blijkbaar heel even niet oplet, weet tussen de 39807 zelfdestructieve gedachtes een andere binnen te dringen.
‘Als ik hier nu toch lig, op de bodem van mijn bestaan, waar niks meer is, niks meer valt te verliezen, dan ga ik ook echt tot het gaatje. Dan ga ik het aan. En wil ik zien wat die angst en pijn me te vertellen hebben.’
Een nanoseconde licht, vastberadenheid en kracht. En zoeff weg. Zelfdestructieve gedachte 39808 stond alweer te dringen bij de poort.
In een Hollywood film zou waarschijnlijk vanaf dat moment alsnog een zacht glooiende weg omhoog zijn ingezet. In het echte leven werkt het niet zo. Het duurde nog bijna anderhalf jaar voordat mijn voeten weer af en toe de bodem voelden. Intens zware, duistere maanden, weken, dagen, minuten en seconden van wanhopig grijpen en vastklampen om te voorkomen dat ik verdrink. Dat eerste beetje bodem is nodig om het echte helen aan te gaan.
Ken je Kate Tempest? Zij schrijft de meest prachtige zinnen en een daarvan is deze:
‘Know that the wolves that haunt you, in time they will be the dogs that bring your slippers.’
Met de bodem weer voelbaar ben ik langzaamaan de wolven in de bek gaan kijken. Stapje voor stapje, steeds een beetje dichterbij. Dat is eng kan ik je vertellen. Soms letterlijk doodeng. En ik ben gaan luisteren naar de verhalen die ik mezelf vertelde in mijn hoofd. Ben mijn patronen en conditioneringen gaan observeren. Gaan onderzoeken wat nou waar vandaan kwam. Wat van mij was en wat niet. Wat ik los kon, moest laten. Dat was zwaar en vroeg om een lange adem. Maar het leverde me veel op.
Namelijk mezelf. En een heel stevig nieuw fundament.
Ja werk. Want heftig hoor Branda, en dapper dat je dit deelt, maar het is hier geen Facebook hè. Ik lees ze hoor, de reacties van mensen die privé en zakelijk via een Trumpiaanse muur gescheiden willen houden. Ik ben zo dus niet. En dat is dus ook juist de moraal van dit verhaal. Neem alvast een glaasje limonade en lees vooral nog even verder
Drie en half jaar was er van werken geen sprake. Pas in het voorjaar van 2018 kon ik mijn wereld weer wat groter maken en postte ik dit bericht hier op LinkedIn
Dat reïntegreren bleek bijna net zo grillig als het ziek zijn zelf (en genoeg voer voor een aparte blog). Ik werd geregeld heen en weer geslingerd tussen ogenschijnlijke tegenstrijdigheden.
“Ik wil de ziekteperiode definitief afsluiten. Wie ben ik nog zonder mijn ziek zijn? Ik sta al jaren stil. Ik heb nog nooit zoveel geleerd. Ik wil terug in mijn vakgebied.
Ik wil iets doen met al mijn ervaring van de afgelopen jaren. Ik wil luchtig. Ik mis zingeving”.
Ik legde me na enige weerstand maar weer eens neer bij kleine rustige stappen. En net toen ik halverwege 2019 besloot me toch echt te gaan richten op verbeteren van het nazorgtraject bij kanker was daar opeens (natuurlijk, het universum kent haar timing…) de mogelijkheid voor een mooie opdracht in mijn oude vakgebied. Het eerste grote project in 5 jaar tijd. Mijn knikkende knieën zeiden ‘eng’, de rest in mij zei ‘ja ik wil’.
Ik begon bij The Student Hotel met een sluimerend imposter syndrome. Maar hoe meer mijn rol groeide en hoe complexer het project werd, hoe meer mijn zelfvertrouwen toenam. Ik kon dit niet alleen nog, ik kon dit gewoon goed. En interessant genoeg beter dan ooit. Vlak voor de zomervakantie rondde ik de opdracht af en had The Student Hotel haar nieuwe site.
Het lijken misschien twee heel verschillende werelden mijn ziekteperiode en het neerzetten van een nieuwe website. Alsof ik verder ben gegaan waar ik op 28 november 2014 eindigde en er in de tussentijd niks is gebeurd. Maar zo zie ik dat dus niet. Dat wat ik in die jaren ziek zijn heb geleerd is uniek en van onschatbare waarde. Het heeft mijn visie op het leven gevormd. En daarmee ook op de manier waarop ik werk.
Als ik zeg dat mezelf omhoog werken uit die donkerste diepte het zwaarste is wat ik ooit heb moeten doen, is dat op geen enkele manier een overdrijving. Ik denk dat je dat ook alleen maar kunt als je ergens in jezelf weet waar je heen wilt. Niet alleen maar ergens van weg, maar juist ergens naartoe. Ik wist dat. Niet als een Noordster die er altijd was, maar als klein innerlijk vlammetje wat diep in mijn onderbewuste nog brandde en af en toe oplaaide en haar licht liet zien.
Voordat ik kanker kreeg zei ik het al geregeld, ik wil terug naar dat lege blad. En ook op die vloer in het voorjaar van 2016 ging het in wezen daarover. Onder die angst en onder die pijn wist ik ergens wel, zat mijn oorspronkelijke ik. Ik wilde haar al zo lang vinden, alleen lukte dat maar steeds niet. De angst en pijn waren ook niet van nu, maar van vroeger. Die nu niet volledig aangaan zou betekenen dat ik mijzelf voor altijd kwijt zou zijn.
Maar ik ga niét ten onder, zei een klein stampvoetend meisje in mij. Niet nog een keer. En dus wist ik dat ik niet anders kon doen dan:
We kunnen er niet bovenover.
We kunnen er niet onderdoor.
Oh nee!
We moeten er wel dwars doorheen.
Alle wijsheid zit in kinderboeken, uit We gaan op berenjacht van Michael Rosen.
Ik gun niemand de jaren waar ik doorheen moest. Ik gun wel iedereen de uitkomst.
Dat lege blad was mijn vlammetje en is nu mijn vuur. Dat vuur moet blijven branden en daarom druk ik straks met mijn ogen dicht op publiceer. De kamers van mijn huis zijn te klein voor mijn verhaal en ik ken alle nerven in het tafelblad van mijn eettafel inmiddels net zo goed als mijn eigen gedachtes. Ik wil in beweging. Delen en luisteren. Inspireren en geïnspireerd worden. Raken en geraakt worden. Verder leren, verder groeien. En glaasjes citroenlimonade inschenken voor mezelf én voor anderen.
En om nog even terug te komen op die twee werelden, werk en privé. Voor mij zijn ze een, het gaat allemaal over dat lege blad, af (moeten) breken, opbouwen en zuiver houden door trouw te blijven. En over verbinden. Met jezelf en met de ander.
Ik doe voor mijn opdrachtgevers wat ik voor mezelf deed.
Ik sluit af met een van de mooiste liedjes die ik ken. Gewoon omdat muziek zo lekker kan zijn. En zo helend. Zet je volume op max, gooi de gordijnen open en heb jezelf lief. Dat maakt het leven mooi.
Fijne dag!
* Voel je vrij mijn verhaal te delen met eenieder die er wat aan heeft.